Parlevinkers aan het woord: Walrave

Leo Walrave (1941) Wemeldinge,  in gesprek met Ilja Kamerling en Marit Buddenbaum,okt 2014:leo walrave 2014

 

 

Werk op het kanaal betekende dat de parlevinkers verhoudingsgewijs een welvarende groep waren in het dorp:

Het was een voordeel als je van de sluis af kwam. Je kon op vakantie en dat kon niet als je bij de boer werkte. Ze konden ook geen auto kopen van 10.000 gulden. Maar niet alleen wij hoor, de andere parlevinkers konden dat ook. Het was een gouden tijd zal ik maar zeggen voor degenen die erin werkten.  leo walrave jong voor web
[Mijn vader en moeder] woonden direct aan het water. Ze hadden die ark gekocht en toen hadden we op de sluis een soort opslag/magazijn met benzine en petroleumpompen en toen heeft mijn vader bij Rijkswaterstaat vergeten daarvoor een lasvergunning aan te vragen.Daar heeft hij toen problemen mee gekregen want er was geen vaste plek aangewezen, je mocht hem daar leggen maar om de 6 weken moest hij zoveel meter verplaatst worden want anders had hij een lasvergunning nodig. Rijkswaterstaat heeft toen zelf geopperd om dat ding op de kant te zetten, dus toen hebben ze een plaatsje opgezocht hem uitgegraven en gewacht tot er een grote hijskraan door de sluis kwam en die heeft toen om 4 uur ’s ochtends dat ding opgepakt en in het gat gezet.
I: Kon er soms niet gevaren worden? 
W: Ja zo dikwijls. Dan werd er een vaarverbod opgelegd en mocht je niet meer varen voor de beschadiging van de brug en de sluis en zo. 
I: Duurde dat vaak lang?
W:Ja, soms een week of zes. Er was geen uitkering of zo dus moest je interen. De schepen hadden geen verbruik, want de motor draaide niet, want er wat geen smeerolie en zo om te verkopen. 
M: Verkocht u dan andere dingen, in de buurt bijvoorbeeld, in plaats van op het Kanaal?  Als u 6 weken geen inkomen had, verkocht u dan andere dingen?
 W: Nee, wij niet. De slager en de kruidenier die verkochten wel natuurlijk van alles, want er kwamen er 400 schepen gemiddeld per dag door.